19-1-2010 Toespraak op bijeenkomst Bouwend Nederland

door Minister President Pieter Jan Balkenende

'We zijn op het punt gekomen dat zelfs de uiterst duurzame plannen voor de herontwikkeling van een Rotterdamse stadshaven vastlopen op bestaande regelgeving'. Dat zei de minister-president bij de opening van het Bouwhuisdebat. Letterlijke tekst van de toespraak van minister-president Balkenende tijdens het Bouwhuisdebat in Zoetermeer:

Mijnheer Brinkman, dames en heren,

Veel dank voor dit boek. Een boek dat tot nadenken stemt, merkte ik toen ik dit weekend de drukproeven doorbladerde. Laat ik eerst dit zeggen. Elke keer als ik met het vliegtuig uit het buitenland terugkom in Nederland vallen mij drie dingen op. Ten eerste hoe groen en open ons land op heel veel plekken eigenlijk nog is. Ten tweede het contrast met de drukte in de Randstad en rond een paar grote steden. Maar vooral - ten derde - hoe geordend Nederland er over de hele linie bij ligt.

Veel buitenlanders die voor het eerst landen op Schiphol geloven dat Nederland de aangeharkte voortuin van Europa is. En daar hebben ze in zekere zin gelijk in, want ruimtelijke ordening zit ons als het ware in het bloed. Over werkelijk elke vierkante meter is hier ooit door iemand nagedacht. De lange rechte poldersloten, de Deltawerken en de Afsluitdijk, de Rotterdamse haven en Schiphol, het dichte netwerk van spoorlijnen en de snelwegen die als lange asfaltlinten door het landschap slingeren - je herkent er als het ware het karakter van Nederland in. Een land van noeste werkers. Een land dat zichzelf noodgedwongen op het water heeft veroverd. En een land dat is gebouwd op landbouw en internationale handel. Ik durf de stelling wel aan dat het Nederlandse talent voor ruimtelijke ordening in het verleden een belangrijke succesfactor is geweest voor de economische dynamiek in ons land.

Helaas neemt dit overzichtelijke en dynamische beeld vanuit de lucht af naarmate je dichter bij de grond komt. Zowel in fysieke als in bestuurlijke zin is er sprake van verrommeling en versnippering. Het is dan ook geen vrolijk beeld dat uit dit boek oprijst. Alle betrokkenen en deskundigen die erin aan het woord komen, zijn het erover eens dat we de laatste decennia langzaam maar zeker zijn vastgelopen in onze eigen hang naar zorgvuldigheid en consensus. In onze pogingen om - vaak met de beste bedoelingen - iedereen tevreden te stellen en daarvoor steeds weer nieuwe regels en regeltjes te bedenken. Ik deel die analyse voluit. Ergens in dit boek staat heel mooi omschreven dat we het NIMBY-stadium in Nederland inmiddels voorbij zijn en dat we steeds meer BANANA worden: Build Absolutely Nothing Anywhere Near Anything.

In die zin kunnen er ook vraagtekens worden gezet bij de titel van dit boek. Het is natuurlijk een waarheid als een koe dat we in Nederland moeten Woekeren met ruimte. Maar is dat echt het grootste probleem in het ruimtelijk beleid? Is het niet veel meer zo dat we vooral aan het worstelen zijn met belangen en dichtgeregelde procedures en dat we daar niet meer uitkomen? U begrijpt, dat is een retorische vraag wat mij betreft. We zijn op een punt gekomen dat zelfs de uiterst duurzame plannen voor de herontwikkeling van een Rotterdamse stadshaven vastlopen op bestaande regelgeving. Dat is echt te gek voor woorden.

Het eerste grote probleem is dat het denken over ruimte veel verder is dan de manier waarop we in het verleden de procedures hebben ingericht. Daarmee bedoel ik het volgende. De laatste tien, vijftien jaar horen we vaak het pleidooi voor integrale gebiedsontwikkeling. Even los van het lelijke jargon zit daar een hele mooie en goede gedachte achter. Ruimte is in Nederland nu eenmaal een schaars goed en dus zijn met elke ruimtelijke beslissing meerdere belangen gemoeid. Die moeten tegen elkaar worden afgewogen en zoveel mogelijk geïntegreerd. Daarop is het beleid ook gericht.

Maar dan komt de weerbarstige praktijk om de hoek kijken. De wet- en regelgeving is immers nog steeds sectoraal georganiseerd. Dat betekent dat voor elk belang en deelbelang een apart bestuurlijk en juridisch instrumentarium beschikbaar is. Geluid, stank, stikstof, ammoniak, fijn stof, CO2, fosfaat - ze hebben allemaal hun eigen regime.  En dat bevordert de integraliteit meestal niet, om het met een understatement te zeggen.

Het tweede grote probleem zijn de complexe bestuurlijke verhoudingen. Heel veel ruimtelijke processen lopen vast op de vraag : Wie gaat er eigenlijk over? En als die vraag is beantwoord, volgt vaak een onderlinge juridische stammenstrijd. Alexander Rinnooy Kan wees er laatst in een interview nog eens fijntjes op dat de gemiddelde doorlooptijd van een procedure voor nieuwe infrastructuur in ons land elf jaar duurt, niet in de laatste plaats vanwege ruziënde overheden. En die elf jaar is een gemiddelde. Het kan nog veel erger. In dit boek staat bijvoorbeeld een overzichtsfoto van het zandlichaam van de A4 Delft-Schiedam - een schandvlek in ons politiek-bestuurlijke landschap. Meer dan 40 jaar getouwtrek, en nog geen weg!

Zo moet het dus niet. Maar hoe dan wel? Een van de hoofdrolspelers in het debat over ruimtelijke ordening in de laatste decennia, Hans Alders, heeft daar ooit een droom over gehad waarmee dit boek opent. Een droom over een lege kaart van Nederland. 'Ik mocht het land naar eigen inzicht inrichten', aldus Alders, 'Maar helaas, toen ik mijn ogen opendeed, bleek het grootste deel al volgebouwd.' Dat moet een teleurstelling zijn geweest voor de heer Alders, maar tussen droom en werkelijkheid staan nu eenmaal wetten in de weg en - in dit geval - praktische bezwaren.

Mijn droom, dames en heren, zou meer over de wetten gaan. Ik dagdroom ook wel eens van een tabula rasa, maar dan in bestuurlijk en juridisch opzicht. Wat zou het fantastisch zijn als we met een schone lei konden beginnen om planprocedures, besluitvorming en uitvoering op de meest logische, eenvoudige en doelmatige wijze in te richten. Zonder dat er steeds iemand 'ja maar' roept. Zonder dat overheden en vertegenwoordigers van het natuur-, milieu- en economische belang elkaar steeds in de haren vliegen. En zonder de bestuurlijke onmacht waar we nu zo vaak tegenaan lopen.

Ik geef toe, het zijn allebei dromen. Tegelijkertijd geloof ik wel dat die van mij een iets hoger realiteitsgehalte heeft dan die van de heer Alders. Een leeg Nederland is immers een illusie. Maar bij stroperige procedures hoeven we ons niet neer te leggen. Daar kunnen we niet alleen zelf wat aan doen. Daar moeten we wat aan doen.

U weet dat dit kabinet stevig de aanval inzet op het proceduremoeras. Dat doen we met de succesvolle bestuurlijke duo's uit het programma Randstad Urgent die soms jarenlange impasses doorbreken. Dat doen we met het breed gedragen advies van de commissie Elverding dat ons de weg wijst naar een heel nieuwe manier van besluiten aan de voorkant van infrastructuurprojecten. Eén keer een weloverwogen besluit dat alle partijen bindt. Beroep in één instantie. En de uitvoering regelen in één projectbesluit. Dat is de vernieuwing à la Elverding in een notendop. En dan is er natuurlijk de Crisis- en herstelwet. Een wet die is bedoeld om de werkgelegenheid in uw sector op peil te houden in deze zeer moeilijke tijd, maar ook een eerste serieuze poging om ruimtelijke wet- en regelgeving te  integreren.

Het zijn allemaal serieuze stappen om de dynamiek terug te brengen in het ruimtelijk beleid. Stappen die nodig zijn met het oog op de toekomst van Nederland. Tegelijkertijd ben ik het bij voorbaat eens met iedereen die zegt dat er méér nodig is. Over die agenda van de toekomst moeten we nu al nadenken en ik geloof dat daar in ieder geval drie punten op moeten staan die ik hier kort wil aanstippen.

Ten eerste: het denken uit het rapport Elverding verdient een ruimere toepassing dan alleen infrastructuur, net zoals de aanpak uit de Crisis- en herstelwet een permanent vervolg verdient. Immers, ook woningbouw, ook natuurherstel en ook energie- en milieuprojecten zijn gebaat bij een planproces dat snelheid paart aan zorgvuldigheid en dat de rode, groene en blauwe belangen van meet af aan bij elkaar brengt. Feitelijk pleit ik daarmee voor één omgevingswet, één instrument voor de leefomgeving, zoals dat dan heet. Een instrument dat meespraak organiseert in plaats van tegenspraak. Dat lukt misschien niet van vandaag op morgen, maar het is wel een gedachte die breed leeft, ook buiten Den Haag. Daar ligt dus een grote gezamenlijke opgave.

Ten tweede is er het punt van de regie. Het 'decentraal wat kan, centraal wat moet' uit de Nota Ruimte is en blijft een prima uitgangspunt. Maar dan wel vanuit het adagium 'je gaat erover of je gaat er niet over'. Duidelijk is dat in sommige gevallen meer regie nodig is vanuit het centrale niveau, simpelweg omdat er altijd projecten zijn die het lokale en regionale belang overstijgen. Ook dat is een gedachte die vrij breed wordt onderschreven en het zou goed zijn op dit punt meer duidelijkheid te scheppen. Dat kan bijvoorbeeld door een aantal nationale programma's te definiëren. Denk bijvoorbeeld aan de schaalsprong Almere of aan het Deltaprogramma. In die gevallen neemt het Rijk het roer stevig in handen.

Dat betekent tegelijkertijd dat we een lokaal project zonder reserves over moeten laten aan de gemeenteraad en een regionaal project aan de provincies. Dat is ook - en misschien wel in de eerste plaats - een kwestie van vertrouwen in elkaar. Hoe dan ook moeten we af van de gewoonte dat iedereen overal over gaat, want op elkaars stoel gaan zitten werkt contraproductief.

En daarmee kom ik op mijn derde en laatste punt: als we in de ruimtelijke ordening echt gebiedsgericht willen werken, kunnen we niet volstaan met alleen het aanpassen van onze eigen nationale gereedschapskist. Ook Europa moet mee. Het is nu eenmaal een feit dat veel regels die onze ruimtelijke ordening beïnvloeden uit Brussel komen. Om te beginnen zou het bijvoorbeeld binnen de Europese richtlijnen mogelijk moeten worden om te experimenteren met een afwijking van bepaalde normen mits een plan écht ruimtelijke kwaliteit toevoegt aan een gebied. Een beetje analoog aan het experimenteerartikel zoals dat is opgenomen in de nieuwe Wet op de ruimtelijke ordening.

Dames en heren,

Het beeld dat ik hier zo even snel met een pennenstreek neerzet, is natuurlijk niet 1-2-3 gerealiseerd. Daar ben ik me van bewust. Tegelijkertijd zijn Keulen en Aken ook niet in één dag gebouwd, om maar eens een spreekwoord te gebruiken dat past in dit huis. Zelf ben ik van de school die de problemen het liefst gewoon aanpakt en stap voor stap naar een oplossing toewerkt. Dus niet te lang dromen, maar vooral doen. Alleen zo brengen we de dynamiek terug in onze ruimtelijke ordening en in onze economie. Daar zal ik me, samen met anderen, samen met u, sterk voor blijven maken.

Dank u wel.