EEN SCHRIJNEND ONGEVAL  (een kort verhaal van Hans Koekoek)

Hij kreeg pijn in zijn nek van het strak naar boven kijken. Het hoofd knakte te veel richting rug. Zo stijl. De meeste vogels vlogen beduidend lager. Ja, vliegtuigen haalden het wel, op hun slofjes zelfs. Wolken ook, maar niet altijd.

Acht stalen tuidraden aan even zoveel enorme betonblokken verankerd hielpen de kolos standhouden tegen eventueel optredend natuurgeweld. Afgezien daarvan was het gevaarte enige meters diep in de grond geborgen en daar danig verzwaard. Omwaaien lag niet meteen voor de hand. Toch kon men af en toe het uiteinde, waar de antennes stonden, vervaarlijk zien zwiepen. Die dag niet. Het weer was mooi en kalm. Een uitgesproken dag voor onderhoud en reparatie. Een eitje!

Hij, het hulpje, mocht niet mee naar boven en keek naar de twee monteurs die zich prepareerden op de beklimming. Ze hadden iets weg van bergbeklimmers in hun strakke omlijfde gordels, beladen en behangen met gereedschap en aangesnoerde klikhaken. De zendparabolen moesten bijgesteld worden. De wind had de afgelopen weken, toen het weer onrustiger was, wel degelijk vat gehad op de richtinggevoelige apparatuur.

De meest geroutineerde monteur, niet al te jong en enigszins stram, zette zijn voet op de onderste stalen trede in de metalen klimkorf. Meteen haakte hij de karabijnhaak om de voetstang die boven hem nog net bereikbaar was. Hij was geen wildebras. Stap voor stap, bedaard, klom hij omhoog, zich steeds zorgvuldig verankerend aan de volgende voetsteun die in zijn bereik kwam.

De tweede monteur, een stuk jonger, keek met een ongeduldige blik naar het moeizaam voortklauterende onderlijf van zijn collega. Hij besloot te wachten totdat de ander een stuk gevorderd was.

Zodra dit het geval was klom hij soepel omhoog. Het hulpje zag dat hij geen gebruik maakte van de karabijnhaken. Hiermee overtrad hij de veiligheidsvoorschriften. Op veel plaatsen in het bedrijf hingen posters die attendeerden veilig te werken. De monteur zag kennelijk geen gevaar en vertrouwde op zijn routine, gewiekste lijf en reactievermogen.

De leerling-monteur nam enige afstand van de zendmast, het sterk omhoog kijken veroorzaakte een nare kramp in zijn nekspieren. Vanaf een meter of twintig, dertig zag hij de beide figuurtjes in de klimkat, de één klom behoedzaam omhoog, de ander haalde hem in rap tempo in. Wat nietig waren de beide mannen vanaf zijn grondplaats gezien. Hij tuurde met zijn hand boven de ogen tegen het schelle licht. Het speet hem dat hij niet mee naar boven mocht. Er ontstond lichte opstand in hem.

Op driekwart hoogte laste de bovenste gestalte, zo te zien, een stop in. Blijkbaar was hij aan rust toe. De jongere monteur stond vlak onder hem. Zijn handen reikten tot de voeten van de ander. Ook hij moest wachten. De kooi was te nauw om een ander te laten passeren.

De jongen drentelde met wrok rond de mast. Het actieloze begon hem te vervelen. Hij had best meegekund, het platformpje boven waar de parabolen stonden bood ruimte voor drie personen.

Tot zijn verbazing meende hij te zien dat de oude monteur, veilig gezekerd door de karabijnhaken, een sigaret opstak. De ander wachtte noodgedwongen. Ach ja, zou de tweede monteur gedacht hebben, toe dan maar. De man is aan zijn pensioen toe, is gesteld op zijn rust en rookt als een schoorsteen. Eenmaal verslaafd ben je het overal, ook in een zendmast. Begrip voor de ander moet men hebben.

Begrip moet je inderdaad kunnen opbrengen, dacht de leerling, maar het gedoe duurde wel erg lang. Ze waren zeker al twintig minuten aan het klimmen en nog niet boven. Wat moest hij doen al die tijd? Klimmen was veel leuker geweest. Eigenlijk klopte de wereld niet. Een oude man die zijn tijd had gehad en moe was moest als eerste naar boven klauteren en hij, die popelde om die mast te veroveren, stond zijn tijd te verdoen op de vlakke grond.

Hij kreeg een idee.

Als hij om de mast heen liep, zodat hij tegen hun ruggen aankeek, kon hij zich makkelijk langs de buitenzijde omhoogwerken. Ze zouden hem vermoedelijk niet eens opmerken, hij passeerde hen aan hun achterzijde. Mensen hadden geen ogen in hun rug.

Het idee wond hem op. Er waren weliswaar geen karabijnhaken meer in de werkkist, maar die had hij ook niet nodig. Hij had twee stevige handen om zich vast te houden en evenzoveel stevige benen om zich letterlijk staande te houden. Hoogtevrees kende hij niet. Wat kon hem gebeuren?

Het besluit was genomen. Hij rende, ten opzichte van de mannen boven, naar de ommezijde van de mast. Hij vatte de metaalconstructie met allerlei steunverbindingen en klom aan de buitenzijde zonder enige moeite omhoog. Er was steeds wel iets om grip aan te vinden. Ver boven hem, in de klimkat, zag hij de twee figuurtjes modderen. Ze bewogen, dus ze klommen. Nou ja, op hun manier dan.

Het was wel een extra stimulans om ze in te halen. Hij wilde hun gezichten wel eens zien als hij bij ze was. Ze zouden hem zeker roekeloosheid verwijten. Ach ja, je bent jong en je wilt wat! Het was goed wat hij deed en vooral leuk. Hij zag de koetjes in de weilanden rond de mast steeds kleiner worden. Een overzichtelijke mini-wereld. Nog even, dan had hij ze ingehaald en zou ze de hand drukken.

Een paar meter onder hun gezwoeg kreeg hij een nog veel leukere inval. Ze waren zo ingespannen aan het klimmen dat hij ze buitenom langs hun achterzijde ongemerkt kon passeren. Boven op het platform zouden ze hem vol ongeloof aantreffen.

Het idee gaf hem nog meer power, bijna vleugels. Hij voelde zich zoals een aap zich vermoedelijk voelt in de boomkruinen, genietend van hoogverheven rappe vrijheid. Wat ging dat klauteren langs de buitenzijde vlot. Niks aan!

Hij keek nog eens naar beneden, de koetjes leken op kleine gevlekte hondjes die op een hoopje stonden. Grappig! Leuk was ook dat, ondanks het beneden niet waaide, de wind op die hoogte toch om je oren floot. Wat had hij zichzelf op een geinig avontuur getrakteerd.

Hij wierp een laatste blik in de diepte en vestigde zijn aandacht op zijn doel, de beide mannen ongezien langs hun ruggen passeren. De metalen dwarsbevestigingen boden daar unieke gelegenheid voor. In korte tijd passeerde hij de mannen. Ze merkten hem niet op.

De rest was een peulenschilletje. Soepel hees hij zich over het hekwerk rond het platform, hij was er! In een flits begreep hij die oerpioniers die een voorheen ontoegankelijk hoogtepunt hadden overwonnen, of nieuw land hadden ontdekt, en de vlag van hun land wilden plaatsen. Er hoorde ceremonie bij. Hij had ook behoefte aan iets. Maar aan wat?

Hij keek de loopkat in, omlaag. De oude monteur was nog maar een meter of vijftien, twintig, van hem verwijderd. Hij klom moeizaam voort, aan het ritmisch schommelen van zijn kale schedel kon je zien dat hij zwoegde. Moeizaam loste hij zijn karabijnhaak om die aan de volgende stang te klikken.

Ineens wist hij hoe hij zijn vlag kon plaatsen. Hij zou de oude monteur met zijn vlakke hand op kale het hoofd kletsen en welkom heten! Hij zou daarmee bij beide monteurs in aanzien stijgen. Het was toch wel een unieke daad die hij in zijn eentje had verricht.

Gespannen richtte hij zich op zijn doel: de waggelende kale witte schedel.

Ineens was het zover. De schedel kwam gelijk met het oppervlak van het platform. Als een adelaar die zich op zijn prooi stort, sloeg hij toe. Te hard kletste het onder zijn te felle actiegerichte hand. De oude monteur gaf een kreet. Hij had net de karabijnhaak gelost om uit de loopkooi te klimmen.

Zelf veilig op het platform, zag hij tot zijn schrik het hoofd verrassend snel in de diepte verdwijnen. Er volgde een tweede kreet. De man viel op zijn collega een paar meter beneden zich, die zich tegen alle voorschriften in niet had gezekerd. Er klonk een roetsjend geluid, een doffe klap en gegil, dat snel afstierf. Beide mannen waren verrassend snel helemaal beneden aangekomen.

Bevend daalde de leerling-monteur, zoals het hoort, via de loopkat naar beneden. 

Nog geen kwartier later werd hij te midden van uitgezette rode linten en hekken, ambulances, brandweerwagens, politieauto’s, door politiemensen aan verhoor onderworpen.

Hij vertelde louter de waarheid. Hij mocht niet mee naar boven. De monteurs vonden het nog te gevaarlijk voor hem, dus bleef hij beneden en keek van veilige afstand toe hoe het in zijn werk ging. Ineens zag hij de beide mannen zomaar naar beneden tuimelen. Hij was enorm geschrokken, maar had genoeg tegenwoordigheid van geest om met zijn mobiel het alarmnummer te alarmeren. De rest wisten ze, ze waren snel ter plaatse.

De rechercheurs schudden het hoofd. “Verschrikkelijk, als je dat op zo’n jonge leeftijd moet meemaken,” mompelde een rechercheur tegen zijn collega. “Het moet inderdaad afgrijselijk zijn om dat voor je ogen te zien gebeuren, reageerde de ander. “Laten we onmiddellijk slachtofferhulp bellen, zodat ze die knul kunnen opvangen.” 

======================================================================================================================