Almere: Museum De Stad
een beschrijving bij benadering (door Rudi Fuchs)
Naar binnen. In een ruime hal bevindt zich een uitgestrekte maquette (plattegrond) van Almere. Het publiek kan er omheen bewegen over een soort verhoogde steiger en zo het model van bovenaf bekijken. Dan valt direct op hoe bijzonder de uitleg van de stad is en hoezeer die, in conceptie, afwijkt van de traditionele Hollandse stad - niet georganiseerd rond een duidelijke kern (kerk of stadhuis bij voorbeeld) maar gepland als een collage van wijken die bovendien in structuur en architectuur van elkaar verschillen. Over die stad gaat het museum: over hoe de stad er nu, concreet, uitziet en over de stedenbouwkundige, architectonische, sociale, utopische voorstellingen die ten grondslag liggen aan de bouw van deze nieuwe stad in de polder die, behalve in die voorstellingen, eigenlijk geen geschiedenis heeft maar alleen een toekomst. Dat wil zeggen: dit is een stad die nog maar net begonnen is en die verder zal groeien en veranderen. Die veranderingen vinden plaats in een historische periode waarin bovendien een ingrijpende demografische herordening aan de gang is. Misschien is de open, informele uitleg van de stad de juiste stadsvorm voor de nieuwe bevolking. In Almere wonen dus nieuwe burgers (veel nieuwe Nederlanders ook nog) in een nieuwe stad. Het is goed om, in Museum De Stad, de burgerij gelegenheid te geven zich met oorsprong en karakter van hun stad vertrouwd te maken. Een dergelijk museum kan ook een forum worden waar de bevolking zich kan gaan mengen in de groeiende geschiedenis van hun stad. Het project Almere is zo complex en rijk dat een museum ook aandacht zal kunnen krijgen van een veel breder publiek dan alleen de eigen burgers.
De zaken die er aan de orde komen, bij het plannen en ontwerpen en bouwen van een nieuwe stad en vervolgens de sociale ordening, zijn dusdanig algemeen en fundamenteel dat Almere eigenlijk een voorbeeld is geworden, een vrij geslaagd model nu. Overal in de zich ontwikkelende wereld moeten nieuwe steden worden gebouwd of bestaande steden opnieuw worden ingericht of uitgebreid - en die processen moeten relatief snel verlopen. De nieuwe steden zullen er nooit meer uitzien als Amsterdam of Delft of Florence maar, als de dingen goed gaan, zullen ze op Almere lijken - en in Afrika en Azië zullen ze bovendien velen malen groter zijn dan Almere.
Het is daarom goed denkbaar dat model Almere, het onderwerp van Museum De Stad, internationale aandacht zal trekken. Het museum zou ook, net als de stad zelf, de ambitie moeten hebben die internationale aandacht te zoeken en te bevorderen.
Maar eerst moeten we stad, in detail, beter leren kennen. De maquette biedt de bezoeker een eerste overzicht. Daar kan hij kiezen om een aantal enkele visuele rondleidingen door de stad te krijgen. Ik stel me voor dat bepaalde routes met een filmcamera worden gevolgd, op ongeveer fietssnelheid. Een dergelijk rondleiding laat dus gewoon de stad zien en staat hier en daar stil bij een bepaald gebouw, een pleintje, en park of wat dan ook - zoals iemand ook zou doen als hij er zelf
zou lopen. We gaan ervan uit dat wat we zien interessant is en de moeite waard. Mensen vinden het normaal in een gezellige middeleeuwse binnenstad in Spanje te lopen en te kijken - nu laten we ze Almere zien en we letten daarbij op hetzelfde soort details in architectuur en stedenbouw en groenaanleg. Dus: ramen, deuren, balkons, gevels, daken, hekken, materialen en kleuren en nog
veel meer. De rondleidingen laten zien (en de stem die we horen vertelt het de bezoeker) dat alles is bedacht, getekend, gebouwd en dat er overleg en samenhang zit in de beslissingen. Hoeveel van zulke visuele rondleidingen moeten worden gemaakt, staat te bezien.
Zoveel als nodig is om enigszins met de stad kennis te maken. Ze worden vertoond, op flat-screens bijvoorbeeld, in een projectieruimte links naast de hal met de maquette (of, wat ook kan, in een cluster van cabines daar - maar dat is een zaak van techniek waarop ik hier niet op in wil gaan).
De rondleidingen laten de stad van binnen zien. Voor een andere ruimte, rechts van de hal, moet een film worden gemaakt vanuit een laagvliegende helikopter: een rondvlucht langs de buitenkant van de stad waar we de overgang zien tussen stad en het landschap eromheen en natuurlijk het water, horizon en lucht. In een hier nog aangrenzende zaal kan, met het normale materiaal als tekeningen, plattegronden, foto's, het gefaseerde proces getoond worden van Almere's conceptie en groei (van niets tot nu). Dat is één leerzame expositie. Een tweede, annex het eerste, zou een historische moeten zijn, en een tegenbeeld: een overzicht van de klassieke stedenbouw in Nederland, misschien om het echt concreet te maken geconcentreerd op twee of drie naburige steden: Amsterdam, Haarlem, Enkhuizen. Materiaal: oude kaarten en prenten, enkele schilderijen (samenwerking met betreffende stadsarchieven, Rijksmuseum, Frans Halsmuseum, Amsterdams Historisch Museum).
Links en rechts dus van de hal met de maquette, liggen enkele aaneengeschakelde ruimtes die niet steeds een permanente inrichting hebben. In de historische zaak kan ook gekozen worden voor eerst alleen Enkhuizen, en dan later de andere steden apart. Belangrijk is dat alles concreet en helder wordt gepresenteerd. De visuele rondleidingen moeten worden gezien als ervaringen, ook de helikopterfilm - maar daarnaast is dit museum noodzakelijkerwijs zeker ook een leermuseum. In een of twee zalen naast de ruimte met de visuele rondleidingen, de binnenkant van de stad, zou ik aandacht besteden aan bijvoorbeeld types van huizen met ook, geselecteerd, historische voorbeelden ter vergelijking zoals het huis dat Le Corbusier voor zijn moeder ontwierp of het huis van Rietveld.
Dit lijken banale voorbeelden maar toch denk ik dat zulke kleine uitstapjes zinvol zijn omdat ze tot reflectie leiden - juist in dit soort museum. En juist hier ter plekke waar de woningbouw onophoudelijk doorgaat, en geschakeerd moet blijven, is het iets
anders om te kijken en te denken over Le Corbusier iets anders dan in het Architectuurmuseum in Rotterdam (dat trouwens met zulke kleine exposities).
Zo zijn de eerste ruimtes: de stad zien en leren kennen. In mijn verbeelding volgt dat in het centrum van het gebouw een cluster van zo'n acht of tien ruime zalen dat als ruimte gaat dienen voor allerlei tijdelijke tentoonstellingen die ik nu kan verzinnen maar die gemaakt worden door de instellingen die in Museum De Stad domicilie hebben. Dat zijn: De Paviljoens (beeldende kunst), het New Town Institute (stedenbouw, architectuur), Gemeentearchief (geschiedenis). Aan die drie denk ik nu - maar het kunnen er meer zijn. Het museum is dus een gebouw met, als het ware, een groot binnenhof waar zich (met daglicht van boven) de tentoonstellingszalen bevinden. Daaromheen, aan elk van de vier zijden dus, bevinden zich andere bouwdelen: de ingang met
maquette en annexen, en dan de drie genoemde instituten. Natuurlijk kan elk van hen af en toe
apart een tentoonstelling maken over iets uit en over de eigen discipline. De Paviljoens heeft een traditie opgebouwd en heeft ook een bescheiden collectie. Daarvoor zal in het eigen bouwgedeelte expositieruimte moeten worden gereserveerd. Maar voor de centrale tentoonstellingsruimte, die ik maar kunsthal noem, zou het te prefereren zijn als er gezamenlijke projecten tot stand kunnen komen - over thema's die relevant zijn binnen de brede doelstelling: de stad en de groei, de uitleg, de bouw, de sociale structuur, enzovoort, alles wat te maken heeft met model Almere. De thema's zullen de drie participanten gezamenlijk moeten gaan vinden, of misschien onder leiding van een intendant van Museum De Stad, een centrale programmeur.
Ik geef een voorbeeld. Kijk ik naar Almere dan denk ik dat zo'n thema kan zijn: verschillendheid, schakeringen - in allerlei aspecten, tot en met misschien, maar niet gepland, de samenstelling van de bevolking zelf. Eén groot probleem dat Almere vooral moest vermijden is elke vorm van monotonie. Overal proef je afwisseling en geconstrueerde verrassing: in de bouw, de vormgeving en de kleuren, het groen, de verkeersafwisseling, de pleinen en het lopen van de mensen, die niveaus. Vanuit de beeldende kunst kan dit thema worden getoond, scherp en concreet, en vanuit de andere disciplines zijn zeker reflecties en toelichtingen mogelijk. Van verder weg kan ook samenwerking worden gezocht met de andere instituten die we ons elders
hebben genoemd. Een goede fotograaf als Rineke Dijkstra (of een ander) zou gevraagd kunnen worden verschillende mensen in de stad, hun gezichten vooral, te fotograferen. Je kunt ook meerdere fotografen dat vragen en dan zal blijken dat elk van hen het verschillend-zijn van individuele gezichten anders zal zien.
Hierbij wil het laten, bij deze schets en fragmentarische beschrijving. Wat wij voorstellen is een structuur of een mechanisme of een scenario. Ik denk of hoop dat deze beschrijving enig
beeld kan geven van hoe het nieuwe museum eruit kan gaan zien.
RF